28.10.05

Beestig

Ik zag haar plots in mijn ooghoeken naderen. Toen we op tien meter van elkaar waren, kruisten onze blikken elkaar kort maar intens. Ze repte zich nog, maar ik kon haar niet ontwijken. Toen ik aan een snelheid van 90 km per uur – keboem, keboem – twee keer over haar reed en in mijn achteruitkijkspiegel het stof (in de vorm van pluimen) zag opvliegen, wist ik het zeker.

Ze kromp nog een laatste keer samen, maar toen was ze dood. Het kieken.