19.3.08

Claus

Als student moest ik Hugo Claus niet erg. Zijn arrogante hooghartigheid en aangeboren rebelsheid without a cause waren mij als tiener en jonge twintiger een doorn in het oog. Pas de laatste tien jaar heb ik begrepen dat het slechts een masker is, waarachter een onzekere man schuilgaat, die maar niet kan omgaan met het ouder worden. In een laatste krampachtige reflex om toch maar de schijn van (zelf)controle op te houden, heeft hij dan maar zelf beslist dat men er een einde mocht aan maken.

Je zult me niet horen zeggen dat Claus geen goeie schrijver was. Maar op zijn minst moet je alles toch een beetje in zijn context plaatsen. Claus heeft vooral heel veel geschreven. Voor iemand met zijn talent zou het dan al flink moeten mislopen, mochten daar geen mooie boeken uit voortkomen. Ik heb dan ook bewondering voor zijn scheppingsdrang en vooral – laten we dat toch niet vergeten – voor de autodidact die hij was.

Hoewel hij zichzelf in de eerste plaats als dichter zag, heeft hij mij met zijn poëzie nauwelijks weten te raken. Zijn Oostakkerse Gedichten vormen de eenzame uitzondering. Zijn andere bundels zijn te gekunsteld, te ver gezocht, te moeilijk. Niet dat ik niet hou van hermetische dichters: Europese grootheden als Paul Celan en Seamus Heaney hebben in mij een welwillende en bereidwillig lezer en luisteraar. En dichter bij huis weet ik mensen als Leonard Nolens of Geert Van Istendael ook wel te waarderen. Niemand heeft mij als dichter echter meer weten te raken dan de veel te vroeg gestorven Herman de Coninck. Buiten categorie.

Van zijn toneelwerk blijven naast de schandaalverhalen enkel Suiker en Een bruid in de morgen bij. De rest is herhaling om het establishment, dat hem overigens al zeer vroeg omarmde, te plezieren.

De romancier Claus heeft – wat men ook moge beweren – internationaal in de verste verte niet de uitstraling van andere notoire vertellers als Thomas Mann of Gabriel Garcia Marquez, twee schrijver die – meer dan verdiend – elk een Nobelprijs mochten ontvangen. Voor mij is niet het quasi onleesbare Verdriet van België, maar zijn wel Belladonna en De Geruchten Claus’ beste romans. Maar ik heb ook betere romans dan dat gelezen, van andere auteurs.

Claus heeft in zijn literatuur geprobeerd om het Vlaams te verheffen tot literaire taal. Wellicht is hij daar niet helemaal in geslaagd, maar hij heeft wel – als enfant terrible van het establishment – het pad geëffend voor anderen om dat wel te doen: Tom Lanoye heeft met zijn Goddelijke trilogie zijn meester in taalvirtuositeit ruimschoots overtroffen.

Het valt moeilijk om enfant terrible te blijven, als je alle (Nederlandstalige) literaire prijzen gewonnen hebt. Dat ondervond ook Claus naarmate hij ouder werd. Hij werd meer en meer een publieke figuur, die te pas en te onpas werd opgevoerd in allerlei media. En de oppergaai – de Nobelprijs voor de Literatuur – werd hem nooit toegekend. Erg is dat niet. Er zijn andere, grotere, betere, schrijvers die de Nobelprijs nooit kregen, maar hem wel verdienden. En als je het dan toch hebt over enfant terrible: qua deugnietachtig enfant terrible zijn heeft de giftige en soms bittere Claus nooit kunnen tippen aan Astrid Lindgren.

Labels: , ,